Bevrijding
van Westerlee
Geschreven door Antoon Zuiderveen
Ooggetuige-verhaal over de
Bevrijding van Westerlee op zaterdag 14 april 1945.
De laatste dagen voorafgaande
aan de bevrijding op 14 april, hadden wij, net als alle bewoners
van de Bikkershorn, in onze tuinen diepe gaten gegraven, welke
moesten dienen als schuilkelder als we in de frontlinie zouden
komen te liggen.
Terwijl we daarmee doende waren, kwamen er zomaar drie Duitse
soldaten bij ons
staan en vroegen om eten en drinken; ze zagen
er moe en haveloos uit.
Terwijl vader ze in de keuken nodigde, zagen we ook dat er een
lange rij, zeer ontredderde soldaten voor ons huis het Bovenpad,
in de richting van Heiligerlee liepen. De drie werden in de
keuken gelaten en kregen wat brood en drinken.
Hun geweren lieten ze gewoon op het erf staan, gaven mij hun
verrekijker en hadden slechts als doel het einde van de oorlog
te overleven.
Vrijdag 13april waren er regelmatig hevige knallen te horen
van het opblazen van bruggen in de omgeving.
Veel geruchten kwamen van voorbijgangers: de Amerikanen komen
er aan, de Engelsen zijn al bij Bareveld en later al op Zuiderveen
achter het dorp.
Zaterdagochtend 14 april was er veel onrust in de buurt. Tegen
de middag stonden er veel buurtbewoners bij ons op het erf te
overleggen wat te doen.
Er is dan al een granaat overgekomen en ingeslagen in de buurt
van de Hogelaan in het dorp. Zelfs kwam het gerucht dat er in
de bocht van de Hoofdweg, ter hoogte van de Molenhorn, een carrier
was gezien, die daarna keerde en terugging richting Meeden.
Wat er van die geruchten waar was ,is nooit duidelijk geworden.
Terwijl er nog door niemand een beslissing was genomen wat te
doen, kwam gemeenteveldwachter (politie) Dijkstra uit Heiligerlee,
fietsend uit de richting van het dorp, bij ons op het erf. Hij
gaf het advies om de buurt Bikkershorn te verlaten en het veld
in te vluchten, omdat deze streek precies in het schootsveld
zou liggen. De bevrijders zouden immers vanuit de richting Veendam-
Meeden via Westerlee , naar Winschoten oprukken.
Waar dat advies op gestoeld was, heb ik nooit begrepen, immers
de Hoofdweg in het dorp lag precies in dezelfde richting en
daar had hij dat niet tegen de bewoners gezegd en wie had dat
bedacht?
Op dat moment was het voor de meeste bewoners duidelijk wat
te doen.
Onze achterburen, de familie B. Doedens ,besloot met de familie
E. van der Schans, allebei gezinnen met twee kinderen, het veld
in te gaan, richting Veensloot. Ook onze buren J. van der Schans,
gezin met 1 kind, sloten zich daarbij aan. Van deze gezinnen
zouden drie kinderen en een vrouw door granaten om het leven
komen, en een vrouw zwaar gewond worden.
Onze rechterburen, de familie Groenbroek, besloten te blijven,
zij hadden een
honderdjarige zieke oma in huis ,en zouden bij gevaar in hun
zelf gegraven schuilkelder gaan.
De vrouw van J. van der Schans, die later zou worden gedood,
was zo in paniek, dat ze zonder iets mee te nemen, meteen weg
wilde. Daarop besloten alle drie gezinnen te vertrekken, zonder
te bedenken wat ze nodig zouden hebben voor hun vlucht. Achteraf
zouden ze dat wel hebben moeten doen, want toen ze een kilometer
van huis waren, besloten de mannen terug te keren om wat benodigdheden
op te halen. Juist toen ze daar stilstonden voor overleg, sloeg
het noodlot toe.
Ook andere bewoners van het buurtschap gingen afzonderlijk hun
huizen verlaten het veld in, zowel richting klei als veengebied.
In ons gezin, ouders, zes kinderen en een Amsterdams jongetje,
werden eerst maatregelen getroffen zoals het meenemen van melkbussen
vol water, voedsel, dekens en kleding enz. Wij hadden daartoe
ook de mogelijkheid, omdat we als enige de beschikking hadden
over paarden en wagens. Een wagen werd beladen en bespannen,
de deuren gesloten ( het vee stond nog in de stallen) en zo
gingen we gezeten op de wagen, richting Oude Pekela, via de
Kroate, naar het Tweede Bovenpad. Hieraan stond de boerderij
van opa Zuiderveen, met als bewoners hun kinderen, de familie
Tj. Rademaker.
Daar dachten we voorlopig veilig te zijn, al was het slechts
een kilometer achter de Bikkershorn.
Na het binnenbrengen van de wagen op de deel, begonnen we terstond
aan een schuilgelegenheid te werken. Grote balen stro werden
langs de buitenkant van de zijmuur geplaatst, tot aan de dakgoot.
Nog maar net hadden we ons daarachter geïnstalleerd, of
de eerste granaat hoorden we al fluitend overkomen. In mijn
beleving was dat ook meteen de granaat die de andere vluchtende
mensen heeft getroffen.
Ondanks dat er steeds heviger werd geschoten (overkomende granaten)
waarvan sommige op zeer korte afstand van ons terechtkwamen,
en de enorme stofwolken veroorzaakt door een inslag in de schuur
van Herman ten Have, waardoor het aanwezige korenkaf ons het
zicht ontnam, zagen we toch nog dat er in de buurt van het bekende
melkhuisje op Bloudworstoord, paniek was bij een groep vluchtende
Westerleeërs. Achteraf bleken dat onze buren te zijn, maar
dat konden we toen slechts gissen.
Dat we achter onze borstwering bleven en niet naar de getroffenen
gingen, is me nog altijd niet duidelijk. Het rondom neerkomen
van de granaten zal dat wel hebben verhinderd.
Gelukkig bleef ons een voltreffer bespaard, maar de angst daarvoor
was groot.
Een ander echtpaar uit de buurt, B. Swarts en zijn vrouw, waren
al eerder gevlucht en aangekomen bij hun ouders op Bloudworstoord.
Echter op het moment fatale was Swarts op de fiets naar huis
teruggekeerd, omdat hij zijn rookgerei vergeten was mee te nemen.
Onderweg terug trof hij daar de getroffen familie aan. Een granaat
was midden in de groep terechtgekomen en de doden lagen tussen
de kermende gewonden. Swarts vertelde dat hij zag dat een kind
was onthoofd (waarschijnlijk was dat Tjaartje van der Schans)
terwijl zijn zusje dood in de armen van de zwaar gewonde moeder
lag.
De laatste woorden uit Erlkonig waren hier werkelijkheid geworden:
"Und in ihr
Armen das Kind war tot"
Ook de vrouw van J. van der Schans (Annechien de Vries) was
toen reeds overleden. Swarts hielp mee ladders te halen van
de daar dichtbij wonende familie B.Bulder. Daar werden de gewonden
opgelegd en voorlopig in de stookhut neergelegd. De ook daar
wonende boer H.Smit was behulpzaam en stelde een paard en wagen
ter beschikking voor het vervoeren van de gewonden.
Een andere buurman aldaar, Talko Feiken, belastte zich verder
met het vervoer.
Op een platte landbouwwagen werden de gewonden onder een wit
laken gelegd, zodat vriend en vijand kon zien dat het om gewonden
ging.
De stoet zette zich in beweging, het ging richting Veendam.
Al in Meeden vernamen ze dat er in Veendam, in Huize St. Franciscus,
een noodhospitaal was ingericht door de Inspectie Volksgezondheid.
Deze was al uit voorzorg vanaf acht april bemand door de chirurg
Weggemans uit Groningen, teneinde gewonden bij een oprukkend
front te kunnen behandelen. Daar zou Anneke, dochtertje van
de familie B.Doedens, nog diezelfde avond overlijden.
In het boek " Eindelijk vrij " zegt de auteur, dat
ook die avond een andere 15 jarige jongen is overleden, maar
dat is een verzinsel.
Toen in de late namiddag eindelijk het fluiten en vallen van
granaten stopte, kwam er zo'n niet te beschrijven absolute stilte
over ons, dat ik me dat nog haarscherp herinner (emotioneel
). De angstige periode, met het helse lawaai, was opeens voorbij,
en het gevoel van overleven zal daar debet aan zijn. Nu durfden
we voor het eerst weer even buiten onze schuilplaats komen en
zagen vlak achter en naast de boerderij in het weiland, enorme
kraters die de granaten hadden gemaakt en zeker beseften we
toen pas goed dat we op de rand van de inslagen hadden vertoefd.
En toen, in die angstige stilte, verscheen er een Piper Cub
verkenningsvliegtuigje laag vliegend vanuit de richting Veendam,
haast geluidloos, alsof die de stilte niet wilde verstoren.
Echter reeds na een paar minuten keerde deze in dezelfde richting
terug. Al na korte tijd verschenen er toen drie Spitfires. Ze
kwamen in duikvlucht naar beneden en openden het vuur. Ze
namen het laatste verzet van de moffen in de steenfabriek bij
de Hogebrug onder vuur. We hadden dit soort spektakel al meer
gezien bij beschietingen van treinen, maar dit keer betekende
het de laatste keer. Ik meen dat ze twee of driemaal de beschieting
herhaalden.
Tot de avond wisten we niet waar de Duitsers of de bevrijders
zich bevonden, we waren een soort niemandsland op dat moment
en we wachtten in spanning af. Er werd besloten de nacht door
te brengen in de grote kelder van de boerderij. Wat voedsel,
water, dekens en houwelen etc. werd naar de kelder gebracht.
Inmiddels was ook een zwager van de bewoners met zijn vrouw
bij ons gekomen.
Toen de duisternis begon te vallen, werden we opgeschrikt door
drie, voor ons in vreemde uniformen geklede soldaten, voorzien
van handwapens, en met kleine takjes op hun helmen, hetgeen
we toen heel komisch vonden. Twee liepen om de boerderij, terwijl
de derde ons wat vroeg in een taal die we niet verstonden; het
bleken Polen te zijn. Wat we wel begrepen was dat ze eieren
wilden hebben. Nou, die waren er genoeg en werden aangereikt.
Tot onze verbazing sloegen de soldaten de schalen stuk en slurpten
zo de struif op. We konden ze nog duidelijk maken dat er geen
moffen in de omgeving zouden zijn, die waren immers al als verzopen
katten langs onze deur geweest. Waar de Polen zijn gebleven,
hebben we niet kunnen waarnemen.
We waren dus bevrijd op 14 april, en niet op 15 april, zoals
de geschiedschrijver Jan Koers het beschreef.
Later die avond in het donker verliet de nieuwe medebewoner
Harm Bult de boerderij om te gaan kijken op de plaats van de
fatale granaatinslag. Hij liep rechttoe, rechtaan naar die plek,
ongeveer 200 meter bij ons vandaan. Het bleek toen dat wij net
op de buitenrand van de inslagen hadden gezeten, voor ons uit
in de richting van het dorp, was de chaos compleet.
Toen Bult in het donker terugkwam, liet hij de mannen zien wat
hij had meegebracht. De vrouwen en kinderen mochten dat niet
zien, maar ik was erbij toen hij een bebloede en behaarde schedel
liet zien. Ik meen dat deze schedel direct nog ergens is begraven.
We gingen zo, half wakend en half slapend, de nacht in, in de
kelder.
Onze niet gevluchte buren Groenbroek, hadden niets gemerkt van
wat er een kilometer verder had plaatsgevonden.
Wat losse opmerkingen.
Hoe konden we de dag erna, zo uitbundig feestvieren na zo'n
dramatisch gebeuren.
Er zijn verhalen in omloop, al vanaf de bevrijding, zoals: Er
stonden kanonnen opgesteld bij het monument Graaf Adolf in Heiligerlee
en Bovenburen, waar vandaan geschoten zou zijn; dat is niet
juist. Met kanonnen wordt niet op korte afstand geschoten, wel
met mortieren, maar dat was hier niet het geval. Ook dat er
gericht op deze mensen zou zijn geschoten, is een fabel. Overal
in het veld liepen immers vluchtelingen, het was gewoon een
toevalstreffer. Bovendien was er voor de Duitsers toen geen
verbinding meer tussen waarnemer en geschut om op doelen te
richten. Hoogstens was de toren in het dorp als markant punt
nog bekend.
Het schieten met deze kanonnen gebeurde vanuit de vesting De
Fiemel, aan de dijk bij Termunten. Dit wordt ook door andere
geschiedschrijvers bevestigd.
Bij de begrafenis werden de slachtoffers vanuit de Ned. Hervormde
kerk in Westerlee naar het graf gedragen door de buren, waaronder
ook mijn vader.
De slachtoffers waren:
Annechien van der Schans-de Vries, geboren 1907
Tjaart van der Schans, geboren 24.07.1940
Wijke van der Schans, geboren. 5.02.1942
Anneke Doedens ,zwaar gewond naar St. Franciscus in Veendam
gebracht, waar ze in de avond overleed, geboren 13.05.1933
Jantje van der Schans-Smit, zwaar gewond
Edsko Doedens, licht gewond